1. Voor een wateractiviteit worden de regels, bedoeld in artikel 5.18, gesteld met het oog op:
a. het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste,
b. het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen,
c. de vervulling van de op grond van deze wet aan watersystemen toegekende maatschappelijke functies,
d. voor zover de regels een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk betreffen: het beschermen van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk.
2. Op het stellen van de regels voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk is artikel 4.23, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
3. Voor een stortingsactiviteit op zee worden de regels ook gesteld ter uitvoering van het Londen-protocol en het Ospar-verdrag.
4. In afwijking van het eerste lid worden de regels voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk, voor zover die plaatsvindt buiten het provinciaal en gemeentelijk ingedeelde gebied, gesteld met het oog op de doelen van de wet.
Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 500)
Voor de activiteiten in artikel 5.1 die onder de noemer van «wateractiviteit» vallen, wordt in artikel 5.23, eerste lid, aangesloten op het belangenkader van artikel 2.1 in samenhang met artikel 6.11, tweede lid, van de Waterwet. Voor de omgevingsvergunning voor wateractiviteiten in artikel 5.1 wordt daarmee de werkwijze van de huidige Waterwet gecontinueerd.
Het tweede lid bepaalt dat voor het stellen van de beoordelingsregels voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk, artikel 4.23, tweede lid, van overeenkomstige toepassing is. Dit betreft onder andere het beginsel dat de beste beschikbare technieken moeten worden toegepast. Dit sluit aan bij de regeling die ook onder de Waterwet bestond. In dit verband wordt verder verwezen naar de toelichting bij artikel 4.23.
Het derde lid verduidelijkt dat voor een stortingsactiviteit op zee de beoordelingsregels volgen uit het internationale recht, te weten het Londen-protocol en het Ospar-verdrag. Op dit moment zijn deze regels overigens niet geïmplementeerd in het nationale recht: in artikel 6.8, eerste lid, van het Waterbesluit wordt verwezen naar de beoordelingsregels die in het internationale recht zijn vastgelegd.
Het vierde lid betreft een voortzetting van artikel 6.11, eerste lid, van de Waterwet.