1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 5. De omgevingsvergunning en het projectbesluit
  5. Afdeling 5.2 Projectprocedure
  6. 5.2.1 Algemene bepalingen voor het projectbesluit
  7. 5.44 Bevoegd gezag projectbesluit

Artikel 5.44 Bevoegd gezag projectbesluit

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. Voor het uitvoeren van een project en het in werking hebben of in stand houden daarvan kan
een projectbesluit worden vastgesteld. Een projectbesluit wordt vastgesteld door het dagelijks
bestuur van het waterschap of gedeputeerde staten of door Onze Minister die het
aangaat, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

2. Overeenstemming als bedoeld in het eerste lid is niet vereist voor een besluit tot uitwerking van
een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.54 en voor een besluit tot wijziging van een
projectbesluit. Bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in
overeenstemming met Onze Minister die het aangaat, kunnen categorieën projecten worden aangewezen waarvoor geen overeenstemming is vereist voor de vaststelling van een
projectbesluit. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming
met Onze Minister die het aangaat, kan daarnaast ook in andere gevallen bepalen dat geen
overeenstemming is vereist voor het vaststellen van een projectbesluit.

3. Bij het vaststellen van een projectbesluit door gedeputeerde staten, of Onze
Minister die het aangaat, worden de grenzen van artikel 2.3 in acht genomen.

4. Het dagelijks bestuur van het waterschap kan een projectbesluit alleen vaststellen met het oog
op de taken, bedoeld in artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr. 3, p. 202-204)

Artikel 5.44 regelt welk bestuursorgaan bevoegd gezag is voor het vaststellen van een projectbesluit. Dit artikel wordt op een aantal onderdelen gewijzigd. Dat heeft tevens geleid tot een verdeling van de regeling over twee bepalingen.

Het nieuwe eerste lid van artikel 5.44 voorziet erin dat als een projectbesluit wordt vastgesteld door de Minister die het aangaat, dat in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties moet gebeuren. Dat een projectbesluit wordt vastgesteld «in overeenstemming met» de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betekent dat er sprake is van een gedeelde verantwoordelijkheid voor dat besluit. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt betrokken bij de vaststelling van een projectbesluit door een andere Minister, omdat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beleidsverantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke ontwikkeling en de ruimtelijke ordening en daarnaast vanwege zijn verantwoordelijkheid om het stelsel van de omgevingswetgeving te laten functioneren. Aan deze verantwoordelijkheden wordt in dit artikel gestalte gegeven in de vorm van medebetrokkenheid bij het vaststellen van een projectbesluit. De beleidsverantwoordelijkheid voor ruimtelijke ontwikkeling en ruimtelijke ordening krijgt met name vorm bij projectbesluiten voor complexe, integrale projecten met grote implicaties voor de fysieke leefomgeving (bijvoorbeeld de aanleg van een windpark of van een nieuwe rijksweg).

In een nieuw tweede lid worden twee categorieën projectbesluiten op voorhand uitgezonderd van formele medebetrokkenheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij de besluitvorming, namelijk de uitwerking en de wijziging van een projectbesluit. Bij de uitwerking van het projectbesluit gaat het om een technische uitwerking van onderdelen van het project waarvan globaal al wel duidelijk is hoe de oplossing eruit komt te zien, maar waarbij de exacte invulling pas op een later moment duidelijk wordt. In dat geval bevat het projectbesluit de randvoorwaarden voor de uitwerking, die op een later moment concreet wordt ingevuld. Ook een wijziging van het projectbesluit moet passen binnen de hoofdkeuzes voor het project die in de procedure die tot vaststelling van het projectbesluit heeft geleid, hebben voorgelegen. Deze twee categorieën besluiten zijn in de Omgevingswet (artikel 5.50) ook van een aantal andere procedurele vereisten uitgezonderd. De ruimtelijke ordenings- en stelselbetrokkenheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bij dit soort besluiten al bij het nemen van het oorspronkelijke besluit voldoende geborgd.

Daarnaast wordt in dit artikellid de grondslag opgenomen om in een ministeriële regeling categorieën projecten op voorhand van formele medebetrokkenheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij het vaststellen van een projectbesluit uit te zonderen. Deze ministeriële regeling zal door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden vastgesteld in overeenstemming met de ministers die het aangaat. Gedacht kan worden aan categorieën projecten waarvoor de ruimtelijke afweging al eerder expliciet heeft plaatsgevonden (in bijvoorbeeld de NOVI of MIRT-trajecten) of waarvan de ruimtelijke consequenties onvoldoende groot of geheel afwezig zijn, zodat daarbij formele medebetrokkenheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet nodig wordt geacht.

Tenslotte voorziet dit artikellid in een bevoegdheid voor de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om in een concreet geval te bepalen dat voor het vaststellen van een projectbesluit geen overeenstemming is vereist. Een dergelijk besluit wordt genomen in overeenstemming met de Minister die het aangaat.

De mogelijkheid om af te zien van formele medebetrokkenheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in deze bepaling werkt door in de andere bepalingen van de projectprocedure. Dat betekent bijvoorbeeld dat als het Rijk en een of meer provincies en/of waterschappen gezamenlijk een project willen uitvoeren overeenstemming niet is vereist als het gaat om een projectbesluit dat valt onder een in het tweede lid aangewezen categorie of om een project dat valt onder een bij ministeriële regeling aangewezen categorie. Ook voor de toepassing van de flexibiliteitsregeling van artikel 5.44b is geen overeenstemming vereist als het gaat om een projectbesluit dat valt onder een in het tweede lid aangewezen categorie of om een project dat valt onder een bij ministeriële regeling aangewezen categorie, of als de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat in een concreet geval in overeenstemming met de Minister die het aangaat heeft bepaald.

In het derde lid wordt «Onze Minister of Onze Minister die het aangaat» verkort tot «Onze Minister die het aangaat» ter vereenvoudiging. Dit levert geen inhoudelijk verschil op.

Het derde lid van artikel 5.44 wordt vernummerd tot vierde lid, maar ondergaat geen wijziging.

Oorspronkelijke wettekst

1. Voor het uitvoeren van een project en het in werking hebben of in stand houden daarvan kan een projectbesluit worden vastgesteld. Een projectbesluit wordt vastgesteld door het dagelijks bestuur van het waterschap, gedeputeerde staten, Onze Minister of Onze Minister die het aangaat, in overeenstemming met Onze Minister.

2. Bij het vaststellen van een projectbesluit door gedeputeerde staten, Onze Minister of Onze Minister die het aangaat, worden de grenzen van artikel 2.3 in acht genomen.

3. Het dagelijks bestuur van het waterschap kan een projectbesluit alleen vaststellen met het oog op de taken, bedoeld in artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a.

4. Gedeputeerde staten van de provincie waar het project in hoofdzaak wordt uitgevoerd, zijn bevoegd om het projectbesluit vast te stellen.

5. Als Onze Minister of Onze Minister die het aangaat, in overeenstemming met Onze Minister, en gedeputeerde staten van een of meer provincies gezamenlijk een project willen uitvoeren, is Onze Minister of Onze Minister die het aangaat, in overeenstemming met Onze Minister, bevoegd om het projectbesluit vast te stellen.

6. Onze Minister die het aangaat kan, in overeenstemming met Onze Minister, in afwijking van het eerste of vijfde lid bepalen dat Onze Minister die het aangaat bevoegd is om het projectbesluit vast te stellen.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 510-512)

Op grond van artikel 5.42 kunnen het dagelijks bestuur van een waterschap, gedeputeerde staten, de Minister van Infrastructuur en Milieu of een andere verantwoordelijke Minister, in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Milieu, een projectbesluit vaststellen ter uitvoering van een project en het in werking hebben of het in stand houden daarvan. Het begrip project is gedefinieerd in de begrippenlijst in de bijlage van de wet en sluit aan op het begrip project uit de mer-richtlijn. Het in werking hebben of in stand houden van het project heeft betrekking op de vergunningen die het projectbesluit op grond van artikel 5.50, tweede lid, kan vervangen en met name hun werking hebben in de fase na realisatie van het project. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als het projectbesluit ook geldt als omgevingsvergunning voor een milieuactiviteit.

Provinciaal of nationaal belang

Op grond van het tweede lid kunnen gedeputeerde staten een projectbesluit alleen vaststellen als er sprake is van een provinciaal belang. De Minister van Infrastructuur en Milieu kan een projectbesluit vaststellen als er sprake is van een nationaal belang.
Bepalend voor wie het bevoegd gezag voor het projectbesluit is, is de vraag of er sprake is van een provinciaal of nationaal belang. Dit kan blijken uit het voornemen tot het realiseren van bepaalde ontwikkelingen - en daarmee uit te voeren projecten - dat is aangekondigd in een beleidsnota, omgevingsvisie, of plan of programma. Vereist is dit echter niet. Ook op andere wijzen kan blijken van een provinciaal of nationaal belang. Dit is in het wetsvoorstel bewust niet nader ingevuld.

De scheidslijn tussen een provinciaal of nationaal belang is niet altijd duidelijk. Bepaalde maatschappelijke taken worden op verschillende overheidsniveaus uitgewerkt. Zo kan het heel goed mogelijk zijn dat aan taken met betrekking tot energiebeleid of waterkwantiteitsbeleid zowel een provinciaal als nationaal belang is verbonden. De belangen zijn in die gevallen niet exclusief bepaald, maar vaak complementair. Voor projecten waar zowel een provinciaal als nationaal belang bij betrokken is, is het dan ook mogelijk dat gedeputeerde staten of de Minister van Infrastructuur en Milieu het bevoegd gezag is voor het projectbesluit. Zie voor de vergelijkbare scheidslijn tussen provinciaal en nationaal belang ook de uitspraak over het inpassingsplan Overdiepse Polder (ABRvS 21 april 2010, AB 2010, 149). Wie op grond van artikel 5.45, eerste lid, kennis geeft van het voornemen, is daarmee ook het bevoegd gezag voor het nemen van de voorkeursbeslissing en de vaststelling van het projectbesluit. In de praktijk zal daarover vooraf tussen de verschillende bestuursorganen afstemming plaatsvinden.

In het huidige artikel 3.35, eerste lid, Wro is de mogelijkheid opgenomen dat bij wet kan worden bepaald voor welke projecten de rijkscoördinatieregeling van toepassing is. Een vergelijkbare mogelijkheid voor de toepassing van de projectprocedure bestaat onder dit wetsvoorstel nog steeds. De specifieke bepaling dat dit bij wet kan worden bepaald, is in dit wetsvoorstel echter niet meer opgenomen omdat ook zonder die bepaling bij wet kan worden bepaald voor welke projecten een projectbesluit kan worden genomen, zie hiervoor bijvoorbeeld het voorgestelde artikel 5.44. Voor zover het energieprojecten betreft, kan ook in de energiewetten (Elektriciteitswet 1998, Gaswet en Mijnbouwwet) worden opgenomen dat voor bepaalde projecten de projectprocedure moet worden gevolgd. Dit komt overeen met de huidige regelingen van de energiewetten waarin de rijkscoördinatieregeling van toepassing wordt verklaard.

In bepaalde gevallen kan een andere Minister, in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Milieu, een projectbesluit vaststellen. Dit zal zich met name voordoen als het een projectbesluit is dat gezien de aard van het project, ook het beleidsterrein van deze andere Minister raakt. Dit geldt bijvoorbeeld voor energieprojecten die ook de Minister van Economische Zaken raken. Op grond van het zesde lid kan de verantwoordelijke Minister, in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Milieu, bepalen dat de verantwoordelijke Minister zelf het projectbesluit vaststelt. De Minister van Infrastructuur en Milieu kan van betrokkenheid afzien wanneer de gevolgen voor de fysieke leefomgeving niet zo zijn, dat hij verdere betrokkenheid nodig acht.

Als het waterschap een projectbesluit vaststelt, moet er sprake zijn van het beheer van watersystemen of onderdelen daarvan dat bij omgevingsverordening aan het waterschap is toegedeeld. Voor waterschappen bouwt het projectbesluit voort op het projectplan, bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet, waarop de projectprocedure van paragraaf 5.2 van de Waterwet van toepassing is. De reikwijdte van het projectbesluit op grond van artikel 5.42 is echter ruimer want het projectbesluit is van toepassing op alle waterstaatswerken die onder het beheer van het waterschap vallen. Het vaststellen van een projectbesluit is een bevoegdheid die het waterschap kan aanwenden, tenzij het gaat om het projectbesluit op grond van artikel 5.44 voor de aanleg, verlegging of versterking van primaire waterkeringen waarvoor een projectbesluit verplicht is. Voor de niet-verplichte toepassing van het projectbesluit heeft het waterschap ook de mogelijkheid om te kiezen voor het realiseren van een werk door middel van een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit voor een waterstaatswerk als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder f, onder 2°.

Op grond van artikel 16.71 heeft een projectbesluit van een waterschap, in overeenstemming met de huidige regeling van de Waterwet, altijd de goedkeuring van gedeputeerde staten nodig. Zie daarvoor verder de artikelsgewijze toelichting bij dat artikel.
Op grond van artikel 5.50, eerste lid, wijzigen de regels van het projectbesluit de regels van het omgevingsplan. Het projectbesluit is een besluit dat zich beperkt tot het project. De wijziging van het omgevingsplan door het waterschap of de provincie dient in beginsel in het kader van de democratische legitimatie door het algemeen waterschapsbestuur respectievelijk provinciale staten plaats te vinden. Het project kan desgewenst ook door middel van een omgevingsvergunning worden gerealiseerd. Daarvoor is het dagelijks bestuur van het waterschap of gedeputeerde staten bevoegd gezag. In het geval van de omgevingsvergunning of het projectbesluit is de strekking van de verschillende besluiten hetzelfde en is ook hetzelfde resultaat beoogd. Daarom is er voor gekozen dat in het wetsvoorstel het dagelijks bestuur van het waterschap of gedeputeerde staten bevoegd gezag is voor het projectbesluit.