1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 18. Handhaving en uitvoering
  5. Afdeling 18.1 Bestuursrechtelijke handhaving
  6. 18.1.4 Bestuurlijke boete
  7. 18.15 Bestuurlijke boete bij overtreding regels beperkingengebied spoor

Artikel 18.15 Bestuurlijke boete bij overtreding regels beperkingengebied spoor

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan een bestuurlijke boete opleggen bij
overtreding van:
a. op grond van artikel 4.3, derde lid, aanhef en onder c, onder 2°, gestelde regels,
b. op grond van artikel 4.3, vierde lid, in verbinding met het derde lid, aanhef en onder c, onder 2°, gestelde regels,
c. het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder f, onder 4˚,
d. het verbod, bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, aanhef en onder f, met betrekking tot een hoofdspoorweg, lokale spoorweg of bijzondere spoorweg.

2. Als de overtreding betrekking heeft op een hoofdspoorweg of een bijzondere spoorweg betreft, is artikel 80 van de Spoorwegwet van overeenkomstige toepassing.

3. Als de overtreding betrekking heeft op een lokale spoorweg, is artikel 44 van de Wet lokaal spoor van overeenkomstige toepassing.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr 3, p. 299-300)

Eerste lid

Deze boetebevoegdheid is overgenomen uit artikel 77 van de Spoorwegwet en voor het overige ontleend aan de artikelen 74a en 80 van die wet en artikel 18 van het Besluit bijzondere spoorwegen. In de eerstgenoemde bepaling is onder meer een boetebevoegdheid opgenomen voor de Minister van Infrastructuur en Waterstaat bij overtreding van het verbod in artikel 19 van de Spoorwegwet om zonder vergunning – anders dan waartoe deze bestemd zijn – gebruik te maken van hoofdspoorwegen en de daarnaast gelegen gronden. Het Besluit bijzondere spoorwegen sluit bij die boetebevoegdheid aan voor het verbod zonder ontheffing binnen een bij ministeriële regeling te bepalen afstand van een bijzondere spoorweg op, in, naast, boven of onder de bijzondere spoorweg leidingen, werken, andere inrichtingen of beplantingen aan te brengen, te doen aanbrengen, of te hebben, te graven, bouwwerken op te richten, of daarmee verband houdende werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren (artikel 11). In de Omgevingswet is deze vergunning- en ontheffingplicht opgenomen in artikel 5.1, aanhef en tweede lid, onder f, onder 4°, als een vergunningplichtige beperkingengebiedactiviteit.

Die vergunningplicht ziet ook op beperkingengebiedactiviteiten bij andere typen spoorwegen: de lokale spoorweg en de bijzondere spoorweg. Voor het laatstgenoemde type spoorweg wordt artikel 5.1 in dit wetsvoorstel aangevuld, ter continuering van de ontheffing ex artikel 11, vierde lid, van het Besluit bijzondere spoorwegen.

De boetebevoegdheid geldt dus voor de handhaving van omgevingsvergunningen voor beperkingengebieden bij alle type spoorwegen: de hoofdspoorwegen, maar ook bij de lokale en bijzondere spoorwegen. Bovendien kent de Omgevingswet in artikel 4.3, tweede lid, onder c, onder 2°, de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen over beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een hoofdspoorweg, lokale spoorweg of bijzondere spoorweg. Ook voor de handhaving van dergelijke regels kan onder het regiem van de Omgevingswet de bestuurlijke boete worden ingezet. Voor de hoofdspoorwegen betekent dit een voortzetting van de boetebevoegdheid in artikel 77 van de Spoorwegwet, voor de lokale spoorwegen een voortzetting van de boetebevoegdheid in artikel 44 in verbinding met artikel 12 van de Wet lokaal spoor en voor de bijzondere spoorwegen een voortzetting van de boetebevoegdheid in artikel 18 van het Besluit bijzondere spoorwegen (waarin verwezen wordt naar artikel 77 van de Spoorwegwet).

De keuze voor het continueren van het huidige boete-instrumentarium bestendigt de huidige situatie dat de Minister van Infrastructuur en Waterstaat wel een boetebevoegdheid heeft bij overtredingen bij deze specifieke beperkingengebieden voor hoofdspoorwegen en lokale spoorwegen, maar niet bij de vergelijkbare beperkingengebieden bij rijkswegen, rijkswateren of andere waterstaatswerken. De Waterwet en de Wet beheer rijkswaterstaatswerken kennen immers geen bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te leggen.

Tweede en derde lid

Met het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 80 van de Spoorwegwet (tweede lid) respectievelijk van artikel 44 van de Wet lokaal spoor (derde lid) blijven de in het kader van die wetgeving bepaalde tarieven en beleidsregels op deze bestuurlijke boetebevoegdheden van toepassing.

In artikel 80 van de Spoorwegwet is als maximum boetetarief opgenomen € 5.700,– voor een natuurlijke persoon en € 225.000,– voor een onderneming. In de Beleidsregel bestuurlijke boetes Spoorwegwet 2014 (voetnoot: Stcrt. 2014, 28635) wordt voor overtreding van artikel 19 van de Spoorwegwet als boetetarief genoemd: € 1.500,– (bij overtreding van het eerste lid) respectievelijk € 3.800,– (bij overtreding van het tweede lid). Artikel 80 Spoorwegwet kent ook een recidivebepaling: 50% verhoging van het boetetarief bij recidive binnen twee jaar.

Artikel 44 van de Wet lokaal spoor kent dezelfde maximale boetetarieven: € 5.700,– voor een natuurlijke persoon en € 225.000,– voor een onderneming.