1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 5. De omgevingsvergunning en het projectbesluit
  5. Afdeling 5.1 De omgevingsvergunning
  6. 5.1.3 De beoordeling van de aanvraag
  7. 5.22 Artikel 5.18 beoordelingsregels aanvraag rijksmonumentenactiviteit

Artikel 5.22 Artikel 5.18 beoordelingsregels aanvraag rijksmonumentenactiviteit

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

Voor een rijksmonumentenactiviteit worden de regels, bedoeld in artikel 5.18, gesteld met het oog
op het behoud van cultureel erfgoed en in dat kader tot:
a. het voorkomen van ontsiering, beschadiging, sloop of verplaatsing van monumenten en
archeologische monumenten,
b. het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die
monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden,
c. het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten, bij voorkeur in situ.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 499)

In dit artikel wordt de reikwijdte van de belangenafweging voor de rijksmonumentenactiviteit afgebakend. In de beoordelingsregels zal worden bepaald dat het bij deze belangenafweging primair gaat om het behoud van cultureel erfgoed.
In het artikel worden verder enkele beginselen uit het verdrag van Granada en het verdrag van Valletta op wetsniveau zichtbaar gemaakt. Zo is duidelijk dat deze zullen terugkomen in de bij algemene maatregel van bestuur uit te werken beoordelingsregels. Onderdeel a betreft het uitgangspunt dat beschermd gebouwd erfgoed (waaronder ook cultuurlandschap) niet ontsierd, beschadigd, vernield of gesloopt dient te worden en dat een monument in beginsel niet wordt verplaatst, omdat het een ondeelbaar geheel vormt met zijn historische plek. Onderdeel b betreft het beginsel dat het gebruik van gebouwd erfgoed kan bijdragen aan de instandhouding ervan (leegstand betekent op termijn verval) en dat eventuele wijzigingen voor hedendaags gebruik en herbestemming met respect voor de monumentale waarden dienen plaats te vinden. Onderdeel c bevat het beginsel dat archeologisch erfgoed bij voorkeur in situ - ter plaatse - moet worden behouden.
Deze beginselen zullen, voor zover relevant, ook terugkeren in de beoordelingsregels voor het beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor andere activiteiten waarbij cultureel erfgoed betrokken is, zoals bij de afwijkactiviteit (waarin onder meer aanleg- en sloopactiviteiten opgaan) en de ontgrondingsactiviteit.