1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 9. Voorkeursrecht
  5. Afdeling 9.1 Vestiging en gelding van een voorkeursrecht
  6. 9.4 Geldingsduur voorkeursrecht

Artikel 9.4 Geldingsduur voorkeursrecht

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. Een voorkeursrecht vervalt:

a. bij een voorkeursrecht als bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onder c: drie jaar na het ingaan ervan, tenzij voor dat tijdstip de functie waarvoor het voorkeursrecht is gevestigd, is toegedacht in een omgevingsvisie of een programma of is toegedeeld in het omgevingsplan,

b. bij een voorkeursrecht als bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onder b: drie jaar na het ingaan ervan, tenzij voor dat tijdstip de functie waarvoor het voorkeursrecht is gevestigd, is toegedeeld in het omgevingsplan,

c. bij een voorkeursrecht als bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onder a: vijf jaar na het ingaan ervan of, als die termijn met toepassing van het tweede lid is verlengd, aan het einde van de verlengde termijn.

2. Een bestuursorgaan dat een voorkeursrecht als bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onder a, heeft gevestigd, kan besluiten de termijn, bedoeld in het eerste lid, onder c, eenmaal met ten hoogste vijf jaar te verlengen.

3. Een voorkeursrecht als bedoeld in artikel 9.1, tweede lid, vervalt drie maanden na het ingaan ervan of, als dat eerder is, op het tijdstip dat een voorkeursrecht als bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, ingaat.

4. Als een omgevingsplan wordt vernietigd, blijft een voorkeursrecht dat is gebaseerd op dat omgevingsplan gelden tot twee jaar na de vernietiging, tenzij het voorkeursrecht eerder wordt ingetrokken. Als binnen die termijn in het omgevingsplan de grondslag voor het voorkeursrecht wordt hersteld, heeft het voorkeursrecht de geldingsduur die het direct voorafgaand aan de vernietiging had.

Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet, Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2018/19, 35 133, nr. 3, p. 202)

In het voorgestelde eerste lid van dit artikel wordt geregeld wat de geldingsduur is van een voorkeursrecht. Die geldingsduur verschilt afhankelijk van de grondslag waarop het is gebaseerd. Zo ziet ’10 jaar na het ingaan ervan’ als bedoeld in het eerste lid, onder c, zowel op de datum van automatisch doorlopen van het voorkeursrecht als op de datum waarop het voorkeursrecht voor het eerst is gevestigd op grondslag van artikel 9.1, eerste lid, onder a. Het derde lid regelt de gevolgen van de vernietiging van een omgevingsplan voor daarop gebaseerde voorkeursrechten. Die vernietiging leidt er immers toe dat de grondslag voor de voorkeursrechten vervalt. Met het derde lid wordt de strekking van artikel 9c Wvg voortgezet waarin is bepaald dat een voorkeursrecht in een dergelijk geval tot een jaar na vernietiging van het omgevingsplan zijn geldigheid blijft behouden. Dit om het bevoegd gezag in de gelegenheid te stellen het omgevingsplan te herstellen. Hiertoe is ten opzichte van de Wvg verduidelijkt wat de geldingsduur is van een voorkeursrecht in de situatie dat het omgevingsplan tijdig wordt hersteld. Dan blijft voor het voorkeursrecht de geldingsduur die het direct voorafgaande aan de vernietiging had in stand, de vernietiging van het omgevingsplan heeft in deze situatie geen invloed op de oorspronkelijke geldingsduur. Het bestuursorgaan dat het voorkeursrecht heeft gevestigd kan daarnaast besluiten om het voorkeursrecht toch in te trekken. In dat geval vervalt het voorkeursrecht met ingang van het tijdstip van de intrekking


Zie voor de achtergronden bij dit artikel het algemeen deel van deze memorie van toelichting.