1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 10. Gedoogplichten
  5. Afdeling 10.3 Bij beschikking op te leggen gedoogplichten
  6. 10.3.2 Gedoogplichten
  7. 10.13 Gedoogplichten en infrastructuur en water

Artikel 10.13 Gedoogplichten en infrastructuur en water

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan aan een rechthebbende een gedoogplicht
opleggen voor het tot stand brengen of opruimen van:
a. een werk voor hoofdspoorwegen,
b. infrastructuur nodig voor de productie en distributie van drinkwater als bedoeld in artikel 7,
eerste lid, onder b, in samenhang met artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet,
c. een werk ter uitvoering van een projectbesluit waarop artikel 5.46, eerste lid, van toepassing is,
d. een werk voor het transport van afvalwater, uitgevoerd door een waterschap,
e. een werk voor het transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, uitgevoerd door een
gemeente,
f. lokale spoorweginfrastructuur.

2. Het dagelijks bestuur van een waterschap kan aan een rechthebbende een gedoogplicht
opleggen voor het tot stand brengen of opruimen van een werk ter uitvoering van een
projectbesluit waarop artikel 5.46, tweede lid, van toepassing is.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr. 3, p. 208-209)

De Wet bereikbaarheid en mobiliteit is, met de inwerkingtreding op 15 maart 2016 van de Wet tijdelijke tolheffing Blankenburgverbinding en ViA15, ingetrokken. Om die reden kan onderdeel a van het eerste lid, van artikel 10.13 vervallen.

Daarnaast is er een tweede lid toegevoegd, ter vervanging van wat geregeld was in het eerste lid, onder c, voor zover het een projectbesluit van het dagelijks bestuur van een waterschap betreft. In de redactie zoals die luidde zou een dergelijke gedoogplicht door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat worden opgelegd, wat niet nodig is; die bevoegdheid wordt nu toebedeeld aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Daarnaast is het tweede lid vervallen. De daarin geregelde situatie, dat een ander dan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat coördinerend bestuursorgaan is voor besluiten ter uitvoering van een projectbesluit, kan zich niet voordoen. Op grond van de Omgevingswet is het steeds de Minister van Infrastructuur en Waterstaat die voor de projectbesluiten waarop de gedoogplicht ziet het coördinerend bestuursorgaan is

Oorspronkelijke wettekst

1. Onze Minister kan aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor het tot stand brengen of opruimen van:
a. een betaalpoort als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet bereikbaarheid en mobiliteit,
b. een werk voor hoofdspoorwegen,
c. infrastructuur nodig voor de productie en distributie van drinkwater als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder b, van de Drinkwaterwet,
d. een werk ter uitvoering van een projectbesluit waarop artikel 5.46, eerste en tweede lid, van toepassing is,
e. een werk voor het transport van afvalwater, uitgevoerd door een waterschap,
f. een werk voor het transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, uitgevoerd door een gemeente,
g. lokale spoorweginfrastructuur als bedoeld in artikel 1 van de Wet lokaal spoor.

2. Als voor werken ter uitvoering van een projectbesluit als bedoeld in het eerste lid, onder d, een van Onze andere Ministers dan Onze Minister het coördinerend bestuursorgaan is, beslist Onze Minister over de oplegging van een gedoogplicht na overleg met Onze Minister die het aangaat.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33962, nr. 3, p. 525-526)

Van de werken, bedoeld in de onderdelen a en b, wordt nu al in bestaande wetgeving bepaald dat het werken betreft die vallen onder de werking van de Belemmeringenwet Privaatrecht. Onderdeel a heeft zijn oorsprong in artikel 36 van de Wet bereikbaarheid en mobiliteit, onderdeel b in artikel 24, derde lid, van de Spoorwegwet. Onderdeel c heeft zijn oorsprong in artikel 7, eerste lid, onder b, van de Drinkwaterwet. Onderdeel g heeft zijn oorsprong in de Wet lokaal spoor.

In de onderdelen e en f zijn rioleringswerkzaamheden opgenomen als werken van algemeen belang. Nu worden die werken steeds afzonderlijk erkend als werk van algemeen belang, terwijl het in de lijn der verwachting ligt dat het werk in kwestie erkend zal worden omdat er al verschillende rioleringswerkzaamheden zijn erkend. Daarom wordt voorgesteld rioleringswerkzaamheden op te nemen als werk van algemeen belang waarvoor een gedoogplichtbeschikking kan worden aangevraagd.

Omdat het op grond van de coördinatieregeling bij projectbesluiten, waarop artikel 5.43 van toepassing is, mogelijk is dat voor werken genoemd in het eerste lid, niet de Minister van Infrastructuur en Milieu maar een andere Minister het coördinerend bestuursorgaan is, regelt het tweede lid dat in die gevallen de Minister van Infrastructuur en Milieu overleg voert met die Minister.