1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 22. Overgangsrecht
  5. Afdeling 22.1 Overgangsfase
  6. 22.1.2 De toepassing van in een verordening of het tijdelijke deel van het omgevingsplan opgenomen regels
  7. 22.8 Omgevingsvergunning gemeentelijke verordening

Artikel 22.8 Omgevingsvergunning gemeentelijke verordening

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

Voor zover op grond van een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist voor een geval waarin regels over de fysieke leefomgeving op grond van artikel 2.7, eerste lid, alleen in het omgevingsplan mogen worden opgenomen, geldt een zodanige bepaling als een verbod om zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr 3, p. 330)

In artikel 2.7 van de Omgevingswet, zoals die bepaling komt te luiden na de voorgestelde wijziging, wordt bepaald welke regels over de fysieke leefomgeving niet in een autonome gemeentelijke verordening kunnen worden opgenomen, maar moeten worden opgenomen in het omgevingsplan (zie de toelichting op het wijzigingsvoorstel voor artikel 2.7). Bij «regels over de fysieke leefomgeving in een autonome gemeentelijke verordening» kan gedacht worden aan de regels over de in artikel 2.2, eerste lid, Wabo genoemde vergunningen of ontheffingen.

Aangezien aan artikel 2.7 nog niet onmiddellijk bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet uitvoering zal zijn gegeven, wordt in artikel 22.8 voorzien in «overgangsfaserecht». De voorgestelde bepaling brengt mee dat zolang deze vergunningen- of ontheffingenstelsels nog niet zijn overgeheveld naar het omgevingsplan, de regeling van artikel 2.2 Wabo feitelijk wordt gecontinueerd. Een in een autonome verordening opgenomen vergunningplicht of ontheffingplicht, die nu krachtens artikel 2.2, eerste of tweede lid, Wabo wordt aangemerkt als een Wabo-omgevingsvergunningplicht, wordt na inwerkingtreding van de Omgevingswet aangemerkt als een omgevingsvergunningplicht ex afdeling 5.1 van de Omgevingswet. Dit voorkomt dat deze vergunningen en ontheffingen tussen de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet (en daarmee van de intrekking van de Wabo) en de datum waarop deze bepalingen worden overgeheveld naar het omgevingsplan tijdelijk terugvallen in het regime, zoals dit gold voor inwerkingtreding van de Wabo, en dus weer als autonome vergunning of ontheffing verleend zouden worden. Het spreekt voor zich dat de voor de verlening van bedoelde vergunningen en ontheffingen in de betrokken autonome verordening opgenomen beoordelingsregels ook blijven gelden tot de bepalingen zijn overgeheveld naar het omgevingsplan. Hetzelfde geldt voor in de verordening opgenomen indieningsvereisten.