1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 4. Algemene regels over activiteiten in de fysieke leefomgeving
  5. Afdeling 4.3 Bijzondere bepalingen voor regels over activiteiten
  6. 4.3.2 Rijksregels
  7. 4.24 Rijksregels mijnbouwloactieactiviteiten

Artikel 4.24 Rijksregels mijnbouwlocatieactiviteiten

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. De in artikel 4.3 bedoelde regels over mijnbouwlocatieactiviteiten worden gesteld met het oog
op:
a. het waarborgen van de veiligheid,
b. een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

2. De regels strekken er in ieder geval toe dat:
a. de belangen van de scheepvaart en van de veiligheid van de scheepvaart zijn
gewaarborgd,
b. de belangen van de uitoefening van defensietaken en van het veilig kunnen
verrichten van daarop betrekking hebbende activiteiten zijn gewaarborgd,
c. de belangen van de elektriciteitsopwekking met behulp van wind in een windpark en van de
veiligheid van het windpark zijn gewaarborgd.

3. De regels strekken er ook toe dat:
a. geen mijnbouwinstallaties voor het opsporen of winnen van delfstoffen worden toegestaan in het
op grond van artikel 2.44, eerste lid, aangewezen Natura 2000-gebied Noordzeekustzone,
b. in de territoriale zee ten noorden van het op grond van artikel 2.44, eerste lid, aangewezen Natura 2000-gebied Noordzeekustzone nieuwe mijnbouwinstallaties voor het opsporen of winnen van delfstoffen alleen worden toegestaan voor zover medegebruik van bestaande mijnbouwinstallaties niet mogelijk is en zichthinder veroorzaakt
door die nieuwe mijnbouwinstallaties wordt geminimaliseerd.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr. 3, p. 170-172)

Naast de hiervoor al eerder toegelichte wijziging van «mijnbouwactiviteit» in «mijnbouwlocatieactiviteit» wordt voor het eerste en tweede lid ook een aantal andere wijzigingen voorgesteld en wordt voorgesteld een derde lid toe te voegen.

In het eerste lid, onder b, wordt «de evenwichtige toedeling van functies aan locaties» gewijzigd in «een evenwichtige toedeling van functies aan locaties». Hiermee wordt de omschrijving van dit oogmerk wetstechnisch in overeenstemming gebracht met de omschrijving daarvan in artikel 2.1, derde lid, onder k, van de Omgevingswet zoals dit onderdeel bij dit wetsvoorstel luidt. Deze wijziging van artikel 2.1 houdt op haar beurt verband met de wijziging van artikel 4.2, zoals voorgesteld bij dit wetsvoorstel.

Het tweede lid omschrijft nader de strekking van de algemene regels in het Besluit activiteiten leefomgeving over de mijnbouwlocatieactiviteit. Voorgesteld wordt om aan het tweede lid een onderdeel toe te voegen. In dit nieuwe onderdeel c wordt tot uitdrukking gebracht dat de algemene regels in het Besluit activiteiten leefomgeving over mijnbouwlocatieactiviteiten er in ieder geval ook toe zullen strekken dat de belangen van de elektriciteitsopwekking met behulp van wind in een windpark en van de veiligheid van een dergelijk windpark zijn gewaarborgd. Dit belangenkader is verankerd in het ontheffingenstelsel in artikel 45a van het Mijnbouwbesluit voor het plaatsen van een mijnbouwinstallatie in de nabijheid van de locatie voor een windpark. Dit ontheffingenstelsel is opgenomen vanwege de Wet windenergie op zee en is vergelijkbaar met de al langer bestaande ontheffingenstelsels in het Mijnbouwbesluit voor het plaatsen van mijnbouwinstallaties in druk bevaren scheepvaartroutes en oefen- en schietgebieden van defensie. Deze ontheffingenstelsels hebben betrekking op de in het tweede lid, onder a en b, genoemde belangen. Bij de totstandkoming van de Omgevingswet kon met het belangenkader dat ten grondslag ligt aan artikel 45a van het Mijnbouwbesluit nog geen rekening worden gehouden, omdat de betreffende wijziging van het Mijnbouwbesluit dateert van enige tijd daarna (voetnoot: Besluit van 6 maart 2017, houdende wijziging van het Mijnbouwbesluit (wijzigingen in
verband met het toezicht op de naleving bij opsporing en winning van een delfstof)
(Stb. 2017, 89)). Met het voorgestelde onderdeel c wordt dit belangenkader alsnog meegenomen. Met deze wijziging wordt buiten twijfel gesteld dat de in het nieuwe onderdeel genoemde belangen zullen doorwerken naar de algemene regels die in het Besluit activiteiten leefomgeving voor de mijnbouwlocatieactiviteit zullen worden gesteld. Hierbij kan in het bijzonder worden gedacht aan de specifieke zorgplicht. De vertaling naar de Omgevingswet van het ontheffingenstelsel zal gebeuren op grond van artikel 5.1, tweede lid, onder e, door het verrichten van een mijnbouwlocatieactiviteit in de nabijheid van de locatie van een windpark in het Besluit activiteiten leefomgeving aan te wijzen als vergunningplichtig geval. Beide wijzigingen – de doorvertaling naar de algemene regels en de aanwijzing als vergunningplichtig geval – zullen bij het voorgenomen Invoeringsbesluit Omgevingswet aan het Besluit activiteiten leefomgeving worden toegevoegd.

In het tweede lid wordt verder voorgesteld om de onderdelen a en b redactioneel aan te passen en in lijn te brengen met de formulering van het vergelijkbare onderdeel c (nieuw). Ook deze wijzigingen zijn een gevolg van de hiervoor genoemde wijziging van het Mijnbouwbesluit, waarbij het belang van de veiligheid duidelijker in het bij de betreffende ontheffingenstelsels mee te wegen belangenkader is gepositioneerd. Verder wordt in onderdeel b voorgesteld om de verwijzing naar het belang van de landsverdediging te verruimen naar het belang van de uitoefening van defensietaken. Dit sluit aan bij de bredere taken dan alleen de landsverdediging die de krijgsmacht op grond van artikel 97 van de Grondwet.

Tot slot wordt voorgesteld om een derde lid toe te voegen waarin in aanvulling op het tweede lid een tweetal specifieke strekkingen van de algemene regels in het Besluit activiteiten leefomgeving over de mijnbouwlocatieactivieit wordt omschreven. Omdat de achtergrond van die strekkingen een andere is dan de strekkingen uit het tweede lid, zijn die in een apart lid opgenomen. De onderdelen a en b uit het derde lid hebben betrekking op het toestaan van mijnbouwinstallaties voor het opsporen of winnen van delfstoffen in het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone respectievelijk in de territoriale zee ten noorden van dat gebied. In het eerste geval zijn de betreffende mijnbouwinstallaties in het geheel niet toegestaan. Dit zal via het voorgenomen Invoeringsbesluit Omgevingswet als (absoluut) verbod worden opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving. In het laatste geval zijn mijnbouwinstallaties in beperkte mate toegestaan. Daarom zal dit – via het voorgenomen Invoeringsbesluit Omgevingswet – in het Besluit activiteiten leefomgeving worden vertaald in de aanwijzing als vergunningplichtig geval voor de mijnbouwlocatieactiviteit op grond van artikel 5.1, tweede lid, onder e, van de Omgevingswet. Qua algemene regels is het Besluit activiteiten leefomgeving ook hier vooral van belang met het oog op het reguleren van de specifieke zorgplicht voor de activiteit. Ook dat zal bij het voorgenomen Invoeringsbesluit Omgevingswet gebeuren. De nieuwe onderdelen a en b vloeien voort uit de omzetting van artikel 7a van de Mijnbouwwet naar het stelsel van de Omgevingswet. Op de wijze waarop aan die omzetting bij dit wetsvoorstel invulling is gegeven, is al nader ingegaan in paragraaf 3.2 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting. Volstaan wordt verder met een verwijzing daarnaar.

Oorspronkelijke wettekst

1. De in artikel 4.3 bedoelde regels over mijnbouwactiviteiten worden gesteld met het oog op:
a. het waarborgen van de veiligheid,
b. de evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

2. De regels strekken er in ieder geval toe dat:
a. het belang van de veiligheid in relatie tot de scheepvaart is gewaarborgd,
b. het belang van het kunnen uitvoeren van activiteiten die betrekking hebben op de landsverdediging is gewaarborgd.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33962, nr. 3, p. 481-482)

Dit artikel bepaalt met het oog waarop de algemene rijksregels voor mijnbouwactiviteiten worden gesteld en waartoe deze regels in ieder geval strekken. Het gaat om het uitvoeren van mijnbouwactiviteiten in gebieden die ook van belang zijn voor andere functies zoals scheepvaart en militaire activiteiten. In die gevallen moet het aangewezen bevoegd gezag in het kader van een omgevingsvergunning voor een mijnbouwactiviteit een belangenafweging maken tussen het belang van de mijnbouwactiviteit en die andere functies. In de algemene rijksregels voor mijnbouwactiviteiten wordt een deel van de regels binnen de hiervoor genoemde gebieden algemeen gesteld.