1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 4. Algemene regels over activiteiten in de fysieke leefomgeving
  5. Afdeling 4.3 Bijzondere bepalingen voor regels over activiteiten
  6. 4.3.2 Rijksregels
  7. 4.21 Rijksregels bouwwerken

Artikel 4.21 Rijksregels bouwwerken

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. De in artikel 4.3 bedoelde regels over bouwactiviteiten, sloopactiviteiten en het gebruik en het in
stand houden van bouwwerken worden gesteld met het oog op:
a. het waarborgen van de veiligheid,
b. het beschermen van de gezondheid,
c. duurzaamheid en bruikbaarheid.

2. De regels strekken er in ieder geval toe dat:
a. de minimumkwaliteit van bestaande en te bouwen bouwwerken is gewaarborgd,
b. een brandveilig gebruik van bouwwerken is gewaarborgd,
c. het belang van de veiligheid en de gezondheid in de directe omgeving van het bouwen en slopen
is gewaarborgd,
d. de toegankelijkheid van nieuw te realiseren bouwwerken en de directe omgeving daarvan voor
mensen met een functiebeperking is gewaarborgd.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr. 3, p. 169)

In de eerste plaats wordt voorgesteld wordt om in artikel 4.21, tweede lid, onder c, «het belang van» te laten vervallen. Het gebruik van «het belang van» op de wijze zoals in het artikelonderdeel is niet alleen in strijd met de terminologie van de Omgevingswet, maar de zinsnede kan ook worden gemist.

Verder wordt voorgesteld om aan artikel 4.21, tweede lid, een onderdeel toe te voegen met betrekking tot regels voor energielabels en airconditioningssystemen. Het gaat hier om regels over het gebruik van bouwwerken met het oog op duurzaamheid. Deze regels zijn naar huidig recht opgenomen in het Besluit energieprestatie gebouwen en de Regeling energieprestatie gebouwen. Tot die regels behoren onder andere regels over de vereiste deskundigheid van degene die gegevens controleert en certificeert op grond waarvan een energielabel voor een woning wordt vastgesteld of die een airconditioningsysteem keurt. Het toegevoegde onderdeel regelt dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bevoegd is om de examens vast te stellen die in verband hiermee moeten worden afgelegd, alsmede om de instellingen voor het afnemen van die examens aan te wijzen.