1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 3. Omgevingsvisies en programma's
  5. Afdeling 3.2 Programma's
  6. 3.2.4 Programmatische aanpak
  7. 3.19 Wijziging programma bij programmatische aanpak

Artikel 3.19 Wijziging programma bij programmatische aanpak

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. Het bestuursorgaan dat daarvoor in het programma is aangewezen, kan:
a. in dat programma opgenomen maatregelen, activiteiten of ontwikkelingen ambtshalve wijzigen
of vervangen of laten vervallen, en
b. maatregelen, activiteiten of ontwikkelingen aan het programma toevoegen,
als aannemelijk wordt gemaakt dat die wijzigingen per saldo passen binnen, of in ieder geval niet
in strijd zijn met, het programma.

2. De bestuursorganen, bedoeld in artikel 3.18, eerste lid, kunnen verzoeken om een wijziging van
het programma. Bij dat verzoek wordt aannemelijk gemaakt dat is voldaan aan het in het eerste lid
opgenomen vereiste.

3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een programma als bedoeld in
artikel 3.9, vierde lid.

4. Het bestuursorgaan dat een programma heeft vastgesteld, wijzigt dat programma als volgens
dat bestuursorgaan uit de monitoring, bedoeld in artikel 20.1, eerste en tweede lid, blijkt dat
artikel 3.16, tweede lid, niet langer in redelijkheid op dat programma van toepassing kan zijn.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 461-462)

Eerste lid

Dit lid voorziet erin in dat het bestuursorgaan dat daartoe in het programma is aangewezen het programma kan wijzigen. Wijziging kan nodig zijn in de situatie dat de gegevens over de activiteiten en maatregelen die zijn opgenomen in het programma, in redelijkheid niet of niet langer door het bestuursorgaan kunnen worden gebruikt. De strikte balans tussen maatregelen enerzijds en activiteiten anderzijds kan tussentijdse aanpassing van het programma vereisen. Het kan blijken dat maatregelen teveel maatschappelijke weerstand oproepen, financieel niet meer haalbaar zijn of het effect anders blijkt dan was voorzien. Dan kan het nodig zijn om tussentijds maatregelen te vervangen of aanvullende maatregelen te nemen. Ook kan het zijn dat bepaalde maatregelen niet meer nodig zijn en kunnen vervallen. Verder kan een tussentijdse wijziging van het programma nodig zijn als de activiteiten waarmee rekening is gehouden bij het vaststellen van het programma veranderen of als de ruimte die beschikbaar is voor activiteiten door autonome ontwikkelingen wijzigt. In dergelijke gevallen kan het bestuursorgaan dat daartoe in programma is aangewezen, het programma tussentijds ambtshalve aanpassen. Daarbij moet vanzelfsprekend worden bewaakt dat met de wijzigingen per saldo tenminste dezelfde resultaten worden geboekt als met het programma was beoogd. In het programma wordt aangewezen welk bestuursorgaan deze rol zal vervullen. Dit kan, maar hoeft niet het vaststellend bestuursorgaan te zijn.

Tweede lid

Om voldoende flexibiliteit in het programma in te bouwen, maakt het tweede lid het voor bestuursorganen mogelijk om de in het programma opgenomen maatregelen of activiteiten te vervangen. Op grond van artikel 3.17 geldt voor bestuursorganen een uitvoeringsplicht voor de maatregelen die zijn opgenomen in het programma en waarmee zij hebben ingestemd (behalve de uitzondering bedoeld in het tweede lid van dat artikel). Het kan echter voorkomen dat het bestuursorgaan een maatregel wenst te vervangen door een andere maatregel. Het bestuursorgaan dat om zo'n wijziging verzoekt, moet bij dat verzoek tot wijziging aannemelijk maken dat die wijziging per saldo past binnen of in elk geval niet strijdig is met dat programma. Het gaat hierbij om wijzigingen ten opzichte van het vastgestelde programma, die niet zo ingrijpend zijn, dat dit een wijzigingsprocedure van het programma vereist. Het lid voorkomt dat voor iedere wijziging een wijzigingsprocedure nodig zou zijn.

Derde lid

Op grond van de monitoring van artikel 20.1 wordt door het bestuursorgaan beoordeeld of het programma en de daarin opgenomen maatregelen het doel waarvoor het programma is opgesteld tijdig zal bereiken. Gaandeweg de uitvoering van een programma kan echter blijken dat het bereiken van de doelstelling van het programma onzeker is, bijvoorbeeld door tegenvallers bij maatregelen of onverwachte (externe) effecten. Als het bestuursorgaan dat het programma heeft vastgesteld het programma dan niet tijdig bijstelt, zal op enig moment duidelijk worden dat onvoldoende zeker is dat de omgevingswaarde of de andere doelstelling voor de fysieke leefomgeving wordt bereikt. Een programma kan dan naar oordeel van het bestuursorgaan in redelijkheid niet langer meer de juridische functie vervullen als bedoeld in artikel 3.15, tweede lid.
Artikel 3.10 bepaalt al voor de verplichte programma's van paragraaf 3.2.2 dat een programma wordt gewijzigd, als uit de generieke monitoring van hoofdstuk 20 blijkt dat de omgevingswaarden van hoofdstuk 2 niet bereikt kunnen worden. Dit lid voegt daaraan toe dat wijziging van een programma als bedoeld in deze paragraaf vereist is als naar oordeel van het vaststellend bestuursorgaan blijkt dat het programma in redelijkheid niet de juridische functie kan vervullen van artikel 3.15, tweede lid. Die conclusie kan soms niet alleen getrokken worden uit de generieke monitoring, maar ook uit de voortgangsmonitoring op de programmatische aanpak uit hoofdstuk 20. Uit die voortgangsmonitoring, waaraan hoofdstuk 20 eisen stelt, kan soms sneller en concreter worden afgeleid of de effecten van de maatregelen nog in balans zijn met de effecten van ontwikkelingen en activiteiten.