1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 15. Schade
  5. Afdeling 15.3 Schadeloosstelling bij onteigening
  6. 15.3.1 Recht op en vaststelling van schadeloosstelling bij onteigening
  7. 15.31 Positie hypotheekhouder en ingeschreven beslaglegger - voorlopige schadeloosstelling

Artikel 15.31 Positie hypotheekhouder en ingeschreven beslaglegger - voorlopige schadeloosstelling

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. Op de voorlopige schadeloosstelling, bedoeld in artikel 15.43, en de verhogingen daarvan is artikel 15.30 van overeenkomstige toepassing.

2. Bij de verdeling tussen de belanghebbenden onderling oefenen de hypotheekhouder en de beslagleggers hun rechten op de voorlopige schadeloosstelling en de verhogingen daarvan uit voor zover zij kunnen worden beschouwd als een voorschot op het in artikel 15.30, eerste lid, derde zin, bedoelde bedrag.

3. Op verzoek van elk van de belanghebbenden kan de rechter-commissaris in een rangregeling bepalen dat deze niet zal worden gesloten voordat de beschikking waarbij de schadeloosstelling is vastgesteld, kracht van gewijsde heeft gekregen.

4. Als de verrekening, bedoeld in artikel 15.45, tot gevolg heeft dat een belanghebbende wordt veroordeeld het te veel ontvangen bedrag aan de onteigenaar terug te betalen, kan elk van de belanghebbenden bij de rangregeling binnen een jaar nadat de beschikking waarin de rechtbank de schadeloosstelling heeft vastgesteld, kracht van gewijsde heeft gekregen, heropening van een gesloten rangregeling vragen en kan de rechter-commissaris hen die teveel hebben ontvangen bij bevelschrift gelasten dit terug te betalen.

Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet, Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2018/19, 35133, nr. 3, p. 268-269)

Dit voorgestelde artikel betreft de voortzetting van artikel 43, vierde lid, van de Onteigeningswet en biedt een regeling voor de voorlopige schadeloosstelling en de eventuele verhogingen daarvan. Hierbij kan niet met een eenvoudige van overeenkomstige toepassing verklaring worden volstaan, omdat de zaaksvervanging zich niet tot de gehele schadeloosstelling uitstrekt en op het moment van de vaststelling van de voorlopige schadeloosstelling vaak nog onduidelijk zal zijn op welke bedragen (met voorrang) verhaal mag worden genomen. Het woord «schadeloosstelling» in het eerste lid geeft aan dat, zo de betrokkenen het op het moment van de vaststelling van de voorlopige schadeloosstelling niet eens zijn, het gehele bedrag van de voorlopige schadeloosstelling, of de gehele verhoging, aan de hypotheekhouder die een verweerschrift heeft ingediend (dan wel de notaris of de deurwaarder van de beslaglegger) wordt toegewezen. Dat kan uiteraard alleen voor zover deze voorlopige schadeloosstellingen of verhogingen betrekking hebben op de schadeloosstelling aan de hypotheekgever, de beslagene of derden wier recht niet tegen de hypotheekhouder of beslaglegger kan worden ingeroepen. Bij een eventuele verdeling zullen de betrokkenen niet uit het oog moeten verliezen – zoals het tweede lid aangeeft – dat de zaaksvervangende vorderingen zich niet verder uitstrekken dan tot de in het eerste lid, derde zin bedoelde bedragen: de werkelijke waarde en de waardevermindering van het overblijvende. De betrokkenen zouden in die omstandigheid aanleiding kunnen zien met de verdeling te wachten totdat de beschikking waarin de schadeloosstelling is vastgesteld, kracht van gewijsde heeft gekregen. Voor zover de betrokkenen niet wensen te wachten met de verdeling, wordt in het derde lid de rechter-commissaris de bevoegdheid gegeven de rangregeling pas daarna te sluiten.

Als de voorlopige schadeloosstelling de schadeloosstelling overtreft, brengt het voorgestelde artikel 15.45 mee dat de hypotheekhouder, dan wel de beslaglegger tot terugbetaling van het te veel betaalde wordt veroordeeld. Het voorgestelde vierde lid voorziet daarbij in de mogelijkheid van heropening van een gesloten rangregeling, opdat zij alsnog aan de juiste bedragen wordt aangepast.