1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 19. Bevoegdheden in bijzondere omstandigheden
  5. Afdeling 19.2a Toevalsvondst van verontreiniging op of in de bodem
  6. 19.9c Treffen van tijdelijke beschermingsmaatregelen

Artikel 19.9c Treffen van tijdelijke beschermingsmaatregelen

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. Het bevoegd gezag verplicht de eigenaar of erfpachter tot het onmiddellijk treffen van tijdelijke beschermingsmaatregelen, op de locatie waar de verontreiniging zich bevindt of waar de directe
gevolgen van blootstelling aan de verontreiniging zich voordoen, die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid als gevolg van de blootstelling te voorkomen of te beperken.

2. Artikel 19.4, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing, waarbij voor «veroorzaker» telkens wordt gelezen: eigenaar of erfpachter.

3. Als de eigenaar of erfpachter niet of niet tijdig de vereiste tijdelijke beschermingsmaatregelen treft, kan het bevoegd gezag die maatregelen treffen.

4. Een beslissing tot het treffen van tijdelijke beschermingsmaatregelen wordt op schrift gesteld en geldt als een beschikking. De beschikking wordt onmiddellijk aan de eigenaar of erfpachter gezonden.

Aanvullingswet bodem Omgevingswet, Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34864, nr. 3, p. 78-79)

De eigenaar of erfpachter is verantwoordelijk voor de bodemkwaliteit van zijn perceel en de daaruit vervloeiende (gezondheids)risico’s, zoals eerder is aangegeven in paragraaf 3.3.3 van deze toelichting. Dat geldt ook als sprake is van onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid als gevolg van blootstelling aan een verontreiniging in of op de bodem. Het is de verantwoordelijkheid van de eigenaar om diens eigendom, gezinsleden of andere medebewoners of huurders te beschermen door de nodige tijdelijke beschermingsmaatregelen te nemen. Het eerste lid maakt duidelijk dat de eigenaar eventuele aanwijzingen van het bevoegd gezag moet opvolgen.

Artikel 19.9c geeft een opdracht aan het bevoegd gezag om publiekrechtelijke bevoegdheden te gebruiken indien nodig vanwege onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid. Het bevoegd gezag kan gebruik maken van een aantal bevoegdheden uit artikel 19.4 tweede tot en met vijfde lid, bij het opleggen van de verplichting tot het treffen van tijdelijke beschermingsmaatregelen. Ingevolge het tweede lid van artikel 19.4 kunnen aanwijzingen worden gegeven over het treffen van tijdelijke beschermingsmaatregelen. De desbetreffende beschikking dient ingevolge artikel 19.4, derde lid, op schrift te worden gesteld met het oog op rechtsbescherming. Het vierde en vijfde lid van artikel 19.4 regelen hoe gehandeld moet worden als de toevalsvondst van verontreiniging in of op de bodem de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk belemmert of dreigt te belemmeren.

Welke tijdelijke beschermingsmaatregelen nodig zijn, is niet in algemene zin aan te geven. Het gaat bij uitstek om maatwerk. Het doel van deze regeling is dat mensen niet worden blootgesteld aan onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid vanwege de blootstelling aan de verontreiniging. Dat geeft wel richting aan het type maatregelen; het gaat alleen om onderzoek en tijdelijke beschermingsmaatregelen om mens en risico van elkaar te scheiden. Dit kan betekenen dat een maatregel inhoudt dat een gebied of locatie wordt afgeschermd om de mensen niet met de verontreiniging in contact te laten komen. De maatregel moet in ieder geval ertoe leiden dat blootstelling aan onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid vanwege de blootstelling aan de verontreiniging wordt voorkomen of beperkt. Die maatregelen zien niet op het verwijderen van de verontreiniging. Het gaat er alleen om verdere blootstelling te voorkomen of te beperken.

Het derde lid regelt de bevoegdheid voor het bevoegd gezag, in dit geval het college van burgemeester en wethouders, om zo nodig op te treden. Als de eigenaar niet of niet tijdig maatregelen treft, moet het bevoegd gezag afwegen of het zelf tijdelijke beschermingsmaatregelen treft of laat treffen om erger te voorkomen. Hierbij kunnen de aard en omvang van de verontreiniging en de risico’s voor de gezondheid een rol spelen. Het is in sommige gevallen noodzakelijk dat de overheid zelf de noodzakelijk tijdelijke beschermingsmaatregelen neemt. Dit houdt verband met het publieke belang van bescherming van de gezondheid. Ook is veelal meer deskundigheid aanwezig bij het bevoegd gezag. Dat laatste is uiteraard niet van doorslaggevend belang; voorop staat of de situatie voldoet aan het wettelijke criterium dat «de eigenaar of erfpachter niet of niet tijdig de vereiste tijdelijke beschermingsmaatregelen treft».

Als het bevoegd gezag besluit om maatregelen te treffen, dient deze beslissing op schrift te worden gesteld en aan de eigenaar of erfpachter te worden gezonden (vierde lid). Ook dient van die beschikking een publieke kennisgeving te worden gedaan, zodat ook andere belanghebbenden hiervan kennis kunnen nemen. De grondslag voor deze kennisgeving is opgenomen in artikel 16.88 Omgevingswet. Zo kan de eigenaar van het perceel zich melden en verweren, wanneer hij het niet eens is met de voorgenomen of getroffen maatregelen of deze bijvoorbeeld niet proportioneel vindt. Van de beschikking worden ook de bestuursorganen en instanties die op grond van artikel 19.3, eerste lid, zijn geïnformeerd op de hoogte gesteld.