1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 13. Financiële bepalingen
  5. Afdeling 13.6 Kostenverhaal bij activiteiten vanwege gebruikswijzigingen
  6. 13.6.3 Kostenverhaal langs publiekrechtelijke weg
  7. 13.20 Voorwaarden eindafrekening

Artikel 13.20 Voorwaarden eindafrekening

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. De regeling voor de eindafrekening, bedoeld in artikel 13.14, eerste lid, onderdeel e, onder 2o, leidt er niet toe dat er een aanvullende geldsom is verschuldigd.

2. Als een opnieuw berekende geldsom meer dan vijf procent lager is dan de op grond van de beschikking betaalde geldsom, betaalt het bestuursorgaan binnen vier weken na de eindafrekening het verschil, voor zover het groter is dan vijf procent, naar evenredigheid terug met rente.

3. Als toepassing is gegeven aan artikel 13.15 en de opnieuw berekende geldsom is gebaseerd op andere kosten dan de kosten waarop de bij beschikking vastgestelde verschuldigde geldsom op grond van artikel 13.18, derde lid, is gebaseerd, vindt geen terugbetaling plaats voor zover:

a. de kosten vanwege de in artikel 13.11, eerste lid, bedoelde kosten-soorten zijn gemaakt; en
b. het maximum, bedoeld in artikel 13.15, eerste lid, onder a, niet wordt overschreden.

4. Op verzoek van een belanghebbende heeft eindafrekening van een locatie plaats als dat verzoek ten minste vijf jaar na betaling van de verschuldigde geldsom wordt gedaan.

5. De eindafrekeningen, bedoeld in het derde lid, kunnen jaarlijks op hetzelfde tijdstip plaatshebben.

6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over een eindafrekening als bedoeld in het derde lid.

Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet, Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2018/19, 35133, nr. 3, p. 225-226)

Het bestuursorgaan neemt in het omgevingsplan een regeling voor eindafrekening op, zie artikel 13.14, eerste lid, onder e, onder 2o. Dit artikel regelt drie uitgangspunten voor de eindafrekening. De eindafrekening kan er niet toe leiden dat de initiatiefnemer een aanvullende bijdrage moet betalen, zo regelt het eerste lid. Het hoger uitvallen van de kosten komt hiermee, net als onder de Wro, voor rekening van het bestuursorgaan. Het tweede lid regelt, net als nu artikel 6.20, derde lid, van de Wro, dat als de eindafrekening ertoe leidt dat de opnieuw berekende geldsom meer dan 5% lager is dan de betaalde geldsom, het bestuursorgaan het verschil, voor zover dat groter is dan die 5%, terug moet betalen. Volledige verrekening heeft als nadeel dat het bestuursorgaan onvoldoende wordt geprikkeld om te besparen op de kosten. Daarom wordt, net als onder de Wro, een meevaller in de totale kosten niet geheel versleuteld. Dit systeem bevat enerzijds stimulansen voor het bestuursorgaan om de kosten goed te ramen en in de hand te houden en doet anderzijds in voldoende mate recht aan de principes van kostenverhaal.

Een nieuwe voorwaarde is in het derde lid opgenomen. Met die voorwaarde wordt aan belanghebbenden de mogelijkheid gegeven om vanaf vijf jaar na betaling van de kostenverhaalsbijdrage het bestuursorgaan te verzoeken om een, individuele, eindafrekening naar de stand van dat moment. Zie verder paragraaf 9.3.11 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.

Het vierde lid geeft een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te geven over de wijze waarop overeenkomstig het derde lid tussentijds wordt afgerekend. Daarbij kan gedacht worden aan regels over het in de tussentijdse eindafrekening betrekken van enerzijds gemaakte kosten en anderzijds (nog) niet gemaakte kosten.