1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 16. Procedures
  5. Afdeling 16.2 Coördinatie en betrokkenheid andere bestuursorganen
  6. 16.2.1 Toepassing afdeling 3.5 Algemene wet bestuursrecht
  7. 16.8 Koepelconcept

Artikel 16.8 Koepelconcept

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. In een coördinatiebesluit als bedoeld in artikel 3:20, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan, met het oog op de doelen van de wet en voor het optimaliseren van gebruiksruimte in een gebied, worden bepaald dat afdeling 3.5 van die wet van toepassing is op de voorbereiding van:
a. een omgevingsplan, waterschapsverordening of omgevingsverordening,
b. een programma, en
c. een projectbesluit of een omgevingsvergunning.

2. Artikel 3:28 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op besluiten waartegen geen beroep kan worden ingesteld.

Memorie van Toelichting; algemeen deel (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr. 3, p. 74)

Naast de inhoudelijke aanpassingen en wijzigingen zoals besproken in de paragrafen 2.2.1 en 2.2.2, is de tekst van de Omgevingswet op een aantal punten technisch verbeterd. Een voorbeeld hiervan is de wijziging van een aantal artikelen in verband met een consequente toepassing van het zogenoemde actus contrarius-beginsel. Dit bestuursrechtelijke beginsel, dat ook bij het opstellen van de Awb is gehanteerd (voetnoot: Onder meer bij de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (zie Kamerstukken II 2003/04, 29 421, nr. 3, blz. 12)), houdt in dat regels die gelden voor het oorspronkelijke besluit ook gelden voor latere wijziging of intrekking van dat besluit, zolang niet iets anders is bepaald. Dit beginsel is toegepast bij het opstellen van de Omgevingswet, onder meer bij de procedurele bepalingen in hoofdstuk 16, maar met dit beginsel was nog niet in alle bepalingen volledig rekening gehouden.

Concreet betekent dit beginsel bijvoorbeeld dat de verplichting voor de gemeenteraad om een gemeentelijke omgevingsvisie vast te stellen (artikel 3.1, eerste lid, van de Omgevingswet) ook de bevoegdheid impliceert om een eenmaal vastgestelde omgevingsvisie te wijzigen of deze te vervangen door een nieuwe, geactualiseerde omgevingsvisie. Dit hoeft niet expliciet te worden bepaald omdat het besloten ligt in de oorspronkelijke bevoegdheid. In meer algemene zin geldt dat als de wet iets bepaalt over het nemen van een besluit, het vaststellen van een plan en dergelijke, die bepaling ook betrekking heeft op latere wijzigingen, tenzij uitdrukkelijk anders is aangegeven. Zo gelden de instructieregels voor het omgevingsplan die op grond van artikel 2.24, eerste lid, van de Omgevingswet in het Besluit kwaliteit leefomgeving worden gesteld over de inhoud, toelichting of motivering van het omgevingsplan niet alleen bij de oorspronkelijke vaststelling van het omgevingsplan, maar ook bij latere wijzigingen. Bepalingen die zijn aangepast in verband met een consequente toepassing van het actus contrarius-beginsel, zijn de artikelen 16.8, eerste lid, 16.72, eerste lid, en 16.88, eerste lid. Artikel 16.78, vierde lid, is vervallen, waardoor lid 5 (oud) lid 4 (nieuw) is geworden (voetnoot: Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat in sommige andere bepalingen om wetstechnische redenen toch, naast de oorspronkelijke vaststelling, ook latere wijzigingen worden genoemd. Dat gebeurt dan bijvoorbeeld omdat een uitzondering wordt gemaakt op een procedurele hoofdregel. Die uitzondering moet dan technisch kunnen worden «aangehaakt» bij een daar
aangegeven hoofdregel. Zie bijvoorbeeld artikel 16.24).